Beeldende kunst in Woerden
Geschreven door Wim van Geelen op 18 januari 2013
Amsterdam heeft voor de oorlog enkele wethouders gehad die een betekenis hadden die verder ging dan Amsterdam alleen. Zij hadden landelijke betekenis. Namen als die van Wibaut, de Miranda en Boekman zijn tot op de dag van vandaag nog bekend. Waar zij voor gestaan hebben is ook nu nog actueel. Wibaut als stadsplanner, de Miranda als man van sociale zaken en Boekman als cultuur- en kunstpaus.
De naam Boekman werd niet genoemd in de discussie op 7 januari jl. in de commissie Welzijn, over het voorstel van het College om de beeldende kunst in de openbare ruimte wat op te schonen, de zogeheten afstootlijst. Maar zijn geest zweefde wel degelijk in de raadzaal. Daarover straks meer.
Voor dat het hoe en waarom hiervan duidelijk wordt is het even goed Emanuel Boekman ten tonele te voeren.
Vanaf 1921 tot zijn dood in 1940 was hij voor de Sociaal-Democratische Arbeiders Patij (SDAP) lid van de gemeenteraad van Amsterdam. In 1931 werd hij wethouder van onderwijs en kunstzaken.
Hij promoveerde in 1939 bij prof. H.N. ter Veen op de nog steeds belangrijke dissertatie Overheid en kunst in Nederland. Op 15 mei 1940, de dag van de Nederlandse capitulatie voor de Nazi-Duitse overmacht, maakte hij samen met zijn vrouw en met een bevriend gezin een eind aan zijn leven.
In 1963 werd in Amsterdam de naar hem genoemde Boekmanstichting opgericht, op initiatief van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen. De Boekmanstichting is een onafhankelijk studiecentrum dat onderzoek doet naar de relatie tussen kunst en overheid, en kunst en maatschappij. Het bestaat nog steeds.
Belangrijk element uit zijn proefschrift is de stelling dat de overheid geen verstand heeft van kunst en cultuur. Levensgevaarlijk als de overheid dat wel zou pretenderen. Sommige kunst wordt dan in de etalage gezet, andere kunst komt op de brandstapel Nazi-Duitsland is natuurlijk het grote voorbeeld, maar in tal van landen gaat het nog steeds zo.
Niet hier dus en gelukkig maar. Het enige dat de overheid moet doen is het mogelijk maken dat kunst en cultuur kunnen gedijen.
Toen de commissie zich op 7 januari aan de behandeling van de afstootljst zette lag de stelling van Boekman in m’n mond bestorven. Maar ik kwam als tweede spreker aan de beurt en laat mijn voorganger als spreker, Wout den Boer van Inwonersbelangen, nu in dat opzicht het gras voor m’n voeten wegmaaien.
Maar beiden zetten we wel de toon van het debat. Toen het over de lijst ging, waarop 23 kunstwerken voorkomen die afgestoten zouden moeten worden, ging het over veel, maar niet over kwaliteit. Dat oordeel lieten we aan de deskundigen over en die hebben het College daarover ook geadviseerd.
De lijst is openbaar en als individuele burgers, verenigingen of stichtingen dat willen kunnen ze zo’n af te stoten beeld bewaren voor de ondergang. Maar dan moeten ze het wel adopteren en dus onderhouden. Benieuwd uiteraard wie zich als redder van de kunst gaat opwerpen.
In het debat dreigde het nog even de verkeerde kant op te aan toen collega Wout stelde dat de beelden aan de Van Kempeningel zo mooi in de omgeving pasten.
Uiteraard was mijn reactie dat er nu wel een oordeel geveld werd en als privé persoon ben ik zo vrij het daar niet mee eens te zijn.
Aan de Van Kempensingel staan beeldhouwwerken die twaalf jaar geleden of zo in een mum van tijd in elkaar geflanst zijn tijdens een workshop. Ze zouden voor een beperkte tijd ten toongesteld worden daar en dan hup sa kee met de beeldend kunstenaar mee naar diens atelier.
Daar kwam het niet van en de tijdelijkheid werd maar opgerekt en opgerekt. Nu verdwijnen ze dus en ik weet zeker dat menig bewoner van de Van Kempensingel daar niet rouwig om zal zijn.
Er blijven nog genoeg beeldhouwwerken over, zo’n zestig stuks, waarvan het is de bedoeling dat die door het Stadsmuseum beheerd haan worden. Dat krijgt een bescheiden zakje geld mee, € 20.000, om die beelden te onderhouden. Het Stadsmuseum staat niet te springen om dat te doen, want “het is niet onze expertise”, maar ze zullen ervoor gaan.
Voor één kunstwerk in het bijzonder maak ik me enge zorgen. Het wordt nergens genoemd en het staat ergens in de gemeente opgeslagen vanwege werkzaamheden aan de Prins Bernhardlaan.
Als initiatiefnemer eertijds van dat Joods Monument, want daar gaat het om, ga ik natuurlijk in de gaten houden dat het Monument er ruim voor de herdenking op 4 mei in al zijn indrukwekkendheid weer zal staan. En uiteraard ook of het Stadsmuseum die beeldengroep goed gaat beheren.